Menu

Recensie LO LIE TAA – Marijn Graven

15 augustus 2019

Op 23 maart bezocht Eva van der Weerd voor Theaterkrant op Festival Cement de voorstelling LO LIE TAA van Marijn Graven. Lees hieronder de recensie.

‘How did they ever make a movie of Lolita?’, staat op de affiches van de film die gebaseerd is op het gelijknamige boek van Vladimir Nabokov. Hoe vertaal je zoiets naar beeld? Toch is Lolita al de inspiratie geweest voor veel theatervoorstellingen. Onlangs werd het gespeeld door Mooi Weer & Zo, en De fuut van Bastiaan Vandendriessche, een van de Fringe-winnaars van 2017, werd omschreven als moderne Lolita. Marijn Graven draait in LO LIE TAA de rollen om: in dit geval is Lolita is een jongen, die we volgen van zijn negende tot zijn veertiende. Hij heeft een sterk verlangen om aangeraakt te worden, ook al begrijpt hij het nog niet.


Foto: Maartje Prins

Benno Veenstra speelt een jongen uit een plattelandsdorp. Er is een winkelcentrum en een bioscoop, maar verder niet veel. Het ontluikende seksuele verlangen van de jongen overvalt hem wanneer hij negen is. Hij laat zich meeslepen en al snel wordt het een obsessie. Eerst ontdekt hij zijn eigen lichaam, dan dat van anderen, steeds van een beetje dichterbij. Hij gluurt naar zijn moeder door het sleutelgat en sluipt ’s nachts naar de woonkamer om porno te kijken. De mooie tekst van Nunzio Caponio beschrijft vol levendigheid hoe spannend die momenten zijn voor een pre-puber. Hoe hij precies op de juiste manier op de aan/uit-knop van de televisie moet drukken zodat zijn ouders het niet horen. Veenstra gaat helemaal op in het personage en neemt het publiek moeiteloos mee.

De honger naar aanraking wordt steeds groter. Wanneer het hem niet lukt om een vriendinnetje te krijgen, zoekt hij verder. Hij komt uit bij de mannen uit het dorp die geld betalen aan jonge jongens in ruil voor seksuele handelingen. Zijn eerste seksuele ervaringen spelen zich af in treintoiletten en geheime plekken in de duinen. Veenstra kijkt het publiek aan, dat op banken aan de zijkant van het speelvlak zit. Met kleine interacties en blikwisselingen maakt hij ons medeplichtig. Hij slaagt erin om de toeschouwers mee te laten voelen met de jongen: ongemakkelijk, vies, geïntrigeerd, schuldig.

Hij draagt een witte, katoenen overhemd dat doorloopt in een lange sleep. Het is een laken, waaronder hij zich kan verstoppen, wat hij ongemakkelijk met zich mee kan slepen. Wanneer hij zich zelfverzekerd voelt, is het een cape of toga (hij gebruikt Ovidius’ Ars Amatoria als handboek voor het versieren van meisjes). De soundscape echoot klanken uit de tekst. Aan het einde van de voorstelling horen we ‘Lo, lie, taa’ en hangt er een schommel op het toneel. Veenstra lijkt nog steeds hetzelfde jongetje, maar hij vertelt dat zijn ‘geheime ik’ er niet meer is. Seks is eindelijk geen verboden vrucht meer. Wat er overblijft is leegte. Dat is een sterk einde. Zo is LO LIE TAA een voorstelling die een mooie balans vindt waarin de seksuele belevingswereld van een kind wel serieus genomen wordt, maar misbruik geenszins wordt verheerlijkt.