Menu

De grondverf van Koen Verheijden

17 oktober 2022

In de voorstellingen van Koen Verheijden zijn het verleden en het heden altijd met elkaar verbonden. In zijn trilogie Nina Bobo, waarvan het laatste deel in 2023 zal verschijnen, is dat zijn eigen Indische familiegeschiedenis. Maar net zo goed put hij uit gebeurtenissen uit het verleden die verder van hem af staan, zoals een Grieks keizerlijk liefdesverhaal.

Interview met Koen Verheijden voor PLAN Talentontwikkeling Brabant
Tekst: Mina Etemad

‘Mijn fantasie neemt vooral bij verhalen uit het verleden de vrije loop. Al maak ik nooit echt historische voorstellingen, maar vertel ik vanuit het hier en nu.’ Dat betekent dat we het perspectief volgen van personages die in onze tijd leven en die een verhaal vertellen uit het verleden of zich verhouden tot figuren uit de geschiedenis. Zo heeft de hoofdpersoon in Eromenos in het huidige Amsterdam te maken met haat en uitsluiting, verlangt naar een alternatief en komt uit bij het geromantiseerde Griekse liefdesverhaal van Antinous. Door zich te verdiepen in deze mannelijke geliefde van keizer Hadrianus, kan de hoofdpersoon uit Eromenos ontvluchten uit zijn eigen rauwe realiteit.

Voor Verheijden was het in bepaald opzicht wel moeilijker om zijn eigen familiegeschiedenis te gebruiken voor een voorstelling: ‘Bij een verhaal van buitenaf kan ik losgaan in mijn fantasie, maar bij mensen die ik ken vind ik het lastiger net zo geïnspireerd te raken.’

Het eerste deel van zijn trilogie Nina Bobo ging over zijn Indische oma, achter wier zwijgen veel leed schuilging. In het tweede deel stond zijn opa centraal, die KNIL-militair was geweest. Een opa die hij nooit heeft gekend omdat hij overleed toen Verheijden twee was. Maar door gesprekken met zijn familie leerde Verheijden veel over de man die onderdrukker was, maar ook als krijgsgevangene in een jappenkamp had gezeten.

Complexe figuren dus, maar geen figuren die Verheijden kon romantiseren: ‘Ik weet wat ze hebben gedaan en dat ze niet bepaald de leukste mensen waren. Ik weet dat ze onaangename personen zijn geweest. Het komt door hun trauma’s dat ze verbitterd zijn geworden, maar ik kan hen moeilijk tot helden maken.’

Soms maakt hij dingen juist rauwer als hij het gevoel heeft dat dat de voorstelling ten goede komt en schuwt hij er niet voor fictie in te zetten. ‘Als ik vind dat een scène meer gedramatiseerd kan worden, gebruik ik fictie. Mijn eigen opa is bijvoorbeeld nooit fysiek gewelddadig geweest, maar in andere Indische families kwam dat wel voor. In Nina Bobo: Joop gebruikt de opa wel fysiek geweld – hierdoor wordt de impact van zijn geschiedenis voelbaarder of begrijpelijker.’

In het derde deel van de trilogie staat Verheijdens Javaanse oermoeder Siepa centraal, de vrouw waarmee de Indische familielijn ooit is begonnen. Omdat ze zo’n 150 jaar geleden leefde, is er niemand over die haar heeft gekend of verhalen over haar kan vertellen. Dat betekent dat Verheijden voor haar wel ‘een groots en meeslepend verhaal kan bedenken en haar tot een held kan maken.’

Haar leven was er echter een van onderdrukking; haar familie was waarschijnlijk erg arm en zij moest werken voor een Nederlandse soldaat. Deze vrouwen werden vaak gezien als producten en werden uitgewisseld, verkocht en seksueel misbruikt. Wanneer ze zwanger werden, hadden ze niet altijd het recht om het kind zelf te houden. Dus toen Siepa beviel van Verheijdens betovergrootvader André, is ze waarschijnlijk weggestuurd en heeft ze haar kind niet kunnen opvoeden.

‘Ik wil niet dat ze een slachtoffer van de geschiedenis is. Dat was ze in zeker opzicht wel, maar ik maak haar tot een sterk personage dat zich niet zomaar bij haar lot neerlegt.’ Verheijden zegt het met een zekere opgewektheid in zijn stem, maar toen hij voor het eerst over deze geschiedenis hoorde, schrok hij wel. ‘Het was een pijnlijk besef dat ik voortgekomen ben uit onderdrukking en geweld.’

Hoe hij zich moet verhouden tot zijn Indische verleden weet hij niet zo goed. ‘Indisch zijn is eigenlijk een groot vraagteken. Het is niet per se een cultuur. Er is wel een gemeenschap, maar je kunt niet echt spreken van diepgewortelde gewoontes. Vaak kom je uit op clichés, bijvoorbeeld dat eten belangrijk is voor Indische mensen of dat iedereen altijd welkom is.’

In Nina Bobo: Siepa zit een scène waarin actrice Isha Ferdinandus zulke gewoonten opnoemt; met nostalgie spreekt ze over allerlei herkenbare elementen van het Indisch-zijn, zoals de uitgebreide familiefeesten. Die scène was haar eigen idee. Verheijden: ‘Tijdens het repeteren zei ze dat ze vond dat er meer fijne dingen van het Indisch zijn naar voren mochten komen. Dat hebben we toen in de voorstelling verwerkt.’ Want een voorstelling maken is voor hem een democratisch proces: acteurs mogen meedenken en materiaal aanleveren dat hij herschrijft. ‘Als iemand een goed idee heeft ben ik best makkelijk te overtuigen. Het moet onze gezamenlijke voorstelling worden, al komt de grondverf van mij.’